Je weet waarschijnlijk wel wat een haiku is: een oude japanse dichtvorm die bestaat uit 5 – 7 – 5 lettergrepen. Onlangs was het de Internationale Dag van de Haiku. Dat had ik nooit geweten als in het tv-programma ‘Op1’ daar geen aandacht aan was besteed. Te gast was Kees van Kooten (van ‘Koot en Bie’, zeg maar); niet lijfelijk aanwezig, maar door middel van een videoverbinding. Hij schrijft ook haiku’s, die hij ‘haikoots’ noemt, en gaf daar een paar voorbeelden van. Twee daarvan riepen een herinnering in me wakker, die gingen over het onthouden van namen en het op het juiste moment de juiste naam noemen. Ik laat hier eerst de twee bij elkaar horende haiku’s van Kees van Kooten volgen:
Bij babyfoto’s
haalt hij hun kleinkinderen
steevast door elkaar‘Gut, wat lief’, zucht hij
maar voor de zekerheid
zonder naam erbij
In namen ben ik niet zo goed. Dat wil zeggen, ik kan prima namen onthouden, en ook gezichten, maar de juiste naam bij het gezicht levert nog wel eens problemen op. Zo worden we regelmatig in het dorp gegroet door iemand, waarop Aly vraagt: “Wie is dat?”. Dan wil me de naam niet zo direct te binnen schieten. “Ik kom er zo wel op”, reageer ik dan maar. “Ja ja…”, is steevast haar antwoord. Merkwaardig: ik kan me precies voor de geest halen waar die persoon woont, hoe de inrichting is, in welke stoel ik meestal zat (tegenover de klok, dan hoef je nooit op je horloge te kijken omdat dat een heel verkeerde indruk kan wekken), maar de naam….
Het is me een keer gebeurd – en daar deed Kees van Kooten me aan terugdenken), dat ik aan een van onze zoons iets vroeg over hun dochter, maar daarbij de naam van een kleindochter uit een ander gezin noemde. Zijn reactie: “Bijna goed!”
Over namen gesproken: tijdens een fietstocht vorig jaar deden we een terrasje aan voor een kop koffie. Dat kregen we snel. Maar het was nogal druk, zodat het meisje van de bediening niet meer in de buurt kwam. Dus ging ik maar naar de kassa om daar te betalen. Tegelijk met mij liep een vrouw naar binnen, die tegen me zei: “Ja, als Abraham niet naar de berg komt…”. Ik dacht meteen: hier klopt iets niet… Die mevrouw weet duidelijk niet waar Mohammed de mosterd haalt…
Over fietsen gesproken: ik heb eens goed naar de ruimte tussen de spaken in het achterwiel en de dikte van het slot gekeken. De verhouding is, zo op het blote oog, 8:1. Kan iemand mij vertellen waarom ik, als ik mijn fiets op slot zet, ongeveer één op de drie keer tegen een spaak aan zit?