In de herfsttijd zien we veel vogels in onze voortuin. Merels die de laatste druiven wegpikken, mussen die zich te goed doen aan de bessen van de vuurdoorn, soms een paartje scholeksters die veel lawaai maken, of een ekster en verder allerlei andere vogels, waarvan ik het merk niet ken.
Maar vorige week dook er een vogel op in de tuin die we daar nog nooit hadden gezien: een parkiet. Een overbuurvrouw had hem vanuit haar keuken zien zitten en de overbuurman kwam hem eens van dichterbij bekijken. Hij stond in onze tuin het beestje te bewonderen en ik ging maar eens naar buiten om te horen wat er zo bijzonder was aan onze allang uitgebloeide clematis.
Samen stonden we te kijken en te overleggen wat er met dat beestje moest gebeuren; het was vast ergens ontsnapt. “Heb jij toevallig een schepnet?”, vroeg de buurman. Nee, dat had ik toevallig niet. Ik houd niet zo van vissen… Tja, hoe vang je zo’n vogel dan?
Er viel me een helder idee in: “Zal ik de dierenambulance eens bellen om te vragen wat we kunnen doen?” Dat leek ook hem een goed idee. De parkiet bleef intussen heel rustig zitten rondkijken. Hij was blijkbaar mensen gewend, want hij maakte geen aanstalten om weg te vliegen.
De vriendelijke mevrouw van de dierenambulance in Assen (de dichtstbijzijnde locatie) wist het ook niet zo goed. “Nee, voor een vogel rijden we niet uit…” Dat kon ik me voorstellen; voordat ze in Roden zouden zijn zou de parkiet vast verdwenen zijn.
“Hebt u wat vogelzaad in huis?”, vroeg ze. Nee, dat hadden we niet. Wel kattenbrokjes, maar daar zou de parkiet wel niet op afkomen. “Oh, anders had u hem naar binnen kunnen lokken”, was haar plannetje. Dat leek me niks; we hebben wel eens vogels in het rookkanaal van de open haard gehad die we in de kamer probeerden te vangen, maar dat levert een hoop rommel op. “Misschien vliegt hij wel weer naar zijn huis”, was haar laatste tip.
Tien minuten later, toen ik nog eens ging kijken, was hij inderdaad verdwenen. Hopelijk naar huis…